15 t/m 23 mei 2010

QUICK AND DIRTY

Recensie door Aafke Weller

De kunstvlaai is een kermis. Het ene werk steekt het andere naar de kroon om – wanneer niet spectaculairder – dan toch zeker slimmer en grappiger te zijn. Er staat niets op het spel; het werk wentelt zich in zorgeloze vrijblijvendheid en de geïnstitutionaliseerde bohemien ligt in het Amsterdamse Westerpark met koelbox en picknickmand. Zes op de tien Nederlanders zijn van mening dat er best bezuinigd mag worden op cultuur en hun lobby had geen betere ondersteuning kunnen krijgen dan de Kunstvlaai.

Te midden van deze uitdragerij bouwde video- en performancekunstenaar Nina Wijnmaalen met karton en plakband een huiskamer. De stijl van het kleine decor is overdreven kitsch en volks. Er staat een groezelige tweezitsbank en in de hoek steunt een spiegel. Op een aantal gestapelde monitors worden doorlopend videoportretten getoond. De portretten zijn beeldvullend en in ieder hoofd herken je moeiteloos de kunstenaar onder de slordig opgebrachte make-up. Het werk van Nina Wijnmaalen is quick and dirty.

Op één van de monitoren danst een morsig gebruinde dame in een glimmend blauwe bikini. Ze draagt een streng gesneden blonde pruik en uit haar mondhoek steekt de eeuwige sigaret. Schaamteloos duwt ze haar voluptueuze buik en borsten in ons gezicht terwijl ze wellustige bewegingen maakt met een vlaggenstok waaraan de Hollandse driekleur is bevestigd. Een andere monitor toont een verstild beeld van een Hollandse schone in klederdracht die in een geïmproviseerd martelwerktuig haar borsten lift met een touwtje wat op pijnlijke wijze aan haar tepels is bevestigd. In beide video’s is de blik gefixeerd op de camera als in een spiegel.

De overige videoportretten zijn monologen. In een video neemt een mollige dame in zwempak de camera in vertrouwen om te vertellen over een roemrijk verleden waarin ze kampioen bodybuilden was. Maar die tijd is voorbij. “Het komt wel weer terug” stelt ze zichzelf gerust “gewoon een kwestie van weer gaan trainen” verzucht ze. Ze formuleert haar zinnen traag en met een boers accent. Op de monitor eronder bralt een studente schaamteloos tegen een dispuutgenoot. Die jongen die ze tijdens de afgelopen ontgroening een fles jenever in de strot heeft geduwd? Nee, natuurlijk had ze geen schuld aan zijn coma. Hij wist toch wat hem te wachten stond? Ze hangt op. Toch maar naar college, maar niet zonder de camera deelgenoot te laten zijn van haar verontwaardiging over die vriendin die zonder te overleggen twee studiepunten heeft binnengehaald.

Deze en andere personages kenmerken zich door een schrijnend gebrek aan zelfbewustzijn. Hun persoonlijkheid bestaat uit één enkele uitvergrootte eigenschap; het zijn typetjes. De bodybuildster zal nooit meer bereiken waar ze zo weemoedig naar terug verlangt en de brallende studente zal nooit afstuderen. Niet omdat ze ons vertrouwen niet hebben, maar eenvoudigweg omdat hun leven niet bestaat buiten deze ene scene waarin ze gevangen zitten om eindeloos hetzelfde plaatje te schilderen.

Met dergelijke komische typetjes heeft Nina Wijnmaalen de lachers op haar hand. Maar de lach wordt vaak met argwaan ontvangen in de beeldende kunst. Behalve op de kunstvlaai waar entertainment de lingua franca is. En dat is een probleem voor het werk van Nina Wijnmaalen omdat ze meer wil dan ons vermaken met grappige sketches. Door zich van cabareteske technieken te bedienen binnen de context van de hedendaagse kunst dwingt ze ons het eigen lachen onder de loep te nemen. We kunnen lachen omdat de groteske overdrijving het moeilijk maakt om ons met de personages te identificeren. We kunnen gerust lachen om hun zwakheid, hun onwetendheid en hun ongeluk wanneer we ons niet met hen verbonden voelen. De camera maakt de afstand nog groter door niet als venster, maar als spiegel te functioneren waardoor de typetjes worden opgesloten in hun eigen wereld. We lachen op een afstandje en daarbij wanen we ons ongenaakbaar en superieur. Maar de keerzijde van dit superioriteitsgevoel ligt op de loer want vroeg of laat stelt de lacher zich de vraag: wie ben ik om te lachen om de ander? Ten opzichte van het absolute is immers iedereen feilbaar. Deze wisselwerking tussen een gevoel van superioriteit en een gevoel van inferioriteit schept een ruimte waarbinnen ons oordeel milder wordt en ons gevoel van verbondenheid groter.

Lastiger wordt het wanneer op het moment dat de kunstenaar lijfelijk op het toneel verschijnt het scherm tussen de toeschouwer en het typetje verdwijnt. Dagelijks om half vier stapte Nina Wijnmaalen in een belachelijk kostuum haar installatie binnen. Een bril uit de jaren zeventig, een grijze pruik, een snorretje, een viezig T-shirt en een rond buikje met eronder een heuptasje en een korte broek. In overdreven poses wordt dit buikje steeds iets te ver naar voren gestoken. Het mannetje pakt een koffer uit en verdeelt een heel assortiment aan trofeeën over de planken aan de wand. Na goedkeuring wordt er een foto gemaakt. Dan wordt de vulling uit de buik getrokken, de pruik afgenomen en het T-shirt en de broek maken plaats voor een zwempak in panterprint aan het lijf van een ranke blondine met snor, want die heeft Nina Wijnmaalen laten zitten. De vrouw schminkt haar lichaam bruin en overgiet het met olie. Voor de spiegel probeert ze de één na de andere pose waarbij de spieren tot het uiterste worden aangespannen zodat ze akelig trillen. In een laatste krachtinspanning wordt er trots geposeerd met alle verworven trofeeën. Dan wordt het zwempak vervangen door een zwart latexbroekje, een hemdje met pailletten in het patroon van de Union Jack, een grijsblonde pruik en plateauschoenen. Er wordt een sigaret opgestoken en vervolgens zijn we getuigen van een serie obscene dansmanoeuvres.

Er lijkt geen einde aan de reeks bizarre constellaties en ondertussen groeit de puinhoop van afgedankt materiaal tot een steeds grotere bende. Er zit zoveel vaart in de performance dat je oude personages alweer vergeten bent terwijl de restanten van hun make-up nog zichtbaar zijn. De performance heeft een open einde wat de mogelijkheid van eindeloze verkleedpartijen suggereert. Uiteindelijk zal er dan een grotesk monster verschijnen dat alle typetjes in zich verenigt.

Omdat het onmogelijk is om ons te identificeren met het karikaturale, identificeren we ons met de performer wiens fysieke aanwezigheid direct voelbaar is. Wanneer we haar spieren zien trillen van inspanning gaat ook door ons een rilling. Zodra de performer onze sympathie en op momenten zelfs ons medeleven heeft gewonnen is het werk niet meer grappig en dan wordt het ineens erg lastig te duiden. Temeer omdat Nina zelf lijkt te twijfelen. Zo is ze in haar buitensporigheid te terughoudend en in het groteske blijft ze nog te dicht bij het typetje. Af en toe speelt ze met onnodige intellectuele verwijzingen. Maar Nina Wijnmaalen is een goed performer: ze begrijpt de karakters die ze speelt en met haar energie en bravoure weet ze het publiek te paaien. Het werk maakt nieuwsgierig naar wat er gaat gebeuren op het moment dat ze haar onzekerheid laat vallen en vrij baan geeft aan haar liefde voor het bizarre, de overdaad en de buitensporigheid.

THE UNKNOWN ARTIST, HIS BAD TASTE AND THE WAY HE MOVES HIS FAMOUS BODY
Nina Wijnmaalen
Kunstvlaai Westergasfabriek Amsterdam
15 t/m 23 mei 2010

Deze recensie werd geschreven in het kader van het recensentenprogramma van SYB. De recensie mag rechtenvrij worden gepubliceerd mits daartoe vooraf toestemming is verleend door SYB.

Dit project wordt mede gefinancierd door de Mondriaanstichting en de Provincie Friesland.